Geestelijkheid
In de Middeleeuwen werd uitgegaan van een standenmaatschappij. Dit betekende dat iedereen ingedeeld kan worden in een van de drie standen: de adel, de boeren en de geestelijkheid. De geestelijkheid was de eerste en hoogste stand. De geestelijkheid had hierdoor veel voorrechten zoals het niet hoeven betalen van belasting en het opdoen van kennis. Vaak bestuurden hoge geestelijken het land. In de Middeleeuwen was geloof en religie veel belangrijker dan vandaag de dag. Tegenwoordig kennen we de scheiding van kerk en staat (dit betekend dat politiek en geloof gescheiden blijven). In de Middeleeuwen werden juist heel veel beslissingen genomen die waren gebaseerd op het geloof in God.
Soorten geestelijken
De mensen die onder stand "geestelijkheid" vallen noemen we "geestelijken". Er waren in de Middeleeuwen eigenlijk twee soorten geestelijken: de hoge en de lage geestelijken. De hoge geestelijken waren de kardinalen en de bischoppen. De hoge geestelijken hadden vaak veel politieke macht en hadden een hoog aanzien, ook assisteerden zij de paus. De lage geestelijken waren de monikken, priesters en nonnen. Deze geestelijken hielden zich vooral bezig met de lokale bevolking van de stad.
De leider van alle geestelijken was de paus in Rome. Hij was tevens de politiek leider van de Kerkelijke Staat.
Wat deed de geestelijkheid?
De voornaamste taak van de geestelijken was het bidden voor de zielenheil van het volk. Dit betekende eigenlijk dat de geestelijken aan het bidden waren tot God om ervoor te zorgen dat alle mensen in het land na hun dood in de hemel terecht zouden komen. Dit deden ze dag in dag uit. Echter hadden de geestelijken nog veel meer plichten zoals het zorgen voor onderdak voor mensen die geen woonruimte hadden, het (over)schrijven van boeken, het onderwijzen van kinderen en het verzorgen van zieken.
De geestelijken waren vaak de enigen in de samenleving die konden lezen en schrijven. Boeken werden dan ook vaak alleen geschreven en gelezen door monniken en andere geestelijken. De boeken bleven vaak in de kerk of kerken wisselden kennis uit, hierdoor werd de kerk een soort bibliotheek met boeken over allerlei onderwerpen zoals landbouwkunde, geneeskunde en tandheelkunde. Uiteindelijk groeide de kerk uit tot een soort kenniscentrum.
Soorten geestelijken
De mensen die onder stand "geestelijkheid" vallen noemen we "geestelijken". Er waren in de Middeleeuwen eigenlijk twee soorten geestelijken: de hoge en de lage geestelijken. De hoge geestelijken waren de kardinalen en de bischoppen. De hoge geestelijken hadden vaak veel politieke macht en hadden een hoog aanzien, ook assisteerden zij de paus. De lage geestelijken waren de monikken, priesters en nonnen. Deze geestelijken hielden zich vooral bezig met de lokale bevolking van de stad.
De leider van alle geestelijken was de paus in Rome. Hij was tevens de politiek leider van de Kerkelijke Staat.
Wat deed de geestelijkheid?
De voornaamste taak van de geestelijken was het bidden voor de zielenheil van het volk. Dit betekende eigenlijk dat de geestelijken aan het bidden waren tot God om ervoor te zorgen dat alle mensen in het land na hun dood in de hemel terecht zouden komen. Dit deden ze dag in dag uit. Echter hadden de geestelijken nog veel meer plichten zoals het zorgen voor onderdak voor mensen die geen woonruimte hadden, het (over)schrijven van boeken, het onderwijzen van kinderen en het verzorgen van zieken.
De geestelijken waren vaak de enigen in de samenleving die konden lezen en schrijven. Boeken werden dan ook vaak alleen geschreven en gelezen door monniken en andere geestelijken. De boeken bleven vaak in de kerk of kerken wisselden kennis uit, hierdoor werd de kerk een soort bibliotheek met boeken over allerlei onderwerpen zoals landbouwkunde, geneeskunde en tandheelkunde. Uiteindelijk groeide de kerk uit tot een soort kenniscentrum.